Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [49]Weeg den [50]gang uws voets, en laat al uw wegen wel [51]gevestigd zijn. 49. Dat is, overweeg wel bij uzelven hoe gij al uw doen en laten aanstelt, passende het naar den regel van Gods Woord, opdat gij geen slimme of kromme gangen maakt. Het schijnt ene gelijkenis te zijn, genomen van degenen, die om de wegen en straten effen en recht te maken, het waterpas daartoe gebruiken. 50. Hebreeuws, spoor. 51. Of, geschikt, of gericht, of wel gepast. Anders: opdat al uwe wegen wel gepast, of gesteld zijn; of en al uwe wegen zullen bevestigd worden.